
Jurisprudentie
AA4617
Datum uitspraak1999-11-25
Datum gepubliceerd2001-08-23
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers97/11542 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-08-23
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers97/11542 AW
Statusgepubliceerd
Uitspraak
97/11542 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, appellant,
en
A, wonende te B, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de Arrondissementsrechtbank te Roermond op 29 oktober 1997 onder nr. 97/838 AW gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 21 oktober 1999, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr M.T.J.H. Berns, verbonden aan het Centraal Adviesbureau voor Publiek Recht en Administratie, en waar gedaagde in persoon is verschenen, bijgestaan door mr P.J. van Sambeek, verbonden aan L.A.R. Rechtsbijstand N.V.
II. MOTIVERING
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten. Gedaagde, destijds als zweminstructeur werkzaam in het gemeentelijk zwembad X in Y, is op 10 augustus 1995 gevallen, als gevolg waarvan hij langer dan 18 maanden wegens ziekte verhinderd is geweest zijn betrekking te vervullen. De val heeft zich voorgedaan toen gedaagde, die het voorgeschreven schoeisel droeg, na de pauze van de kantine door de garderobe naar de zwemhal liep en in de garderobe is uitgegleden. Appellant heeft bij primair besluit van 7 januari 1997 met ingang van 10 februari 1997 een korting van 20% toegepast op gedaagdes bezoldiging, omdat gedaagde langer dan 18 maanden verhinderd was zijn betrekking te vervullen. Bij het thans in geding zijnde besluit van 1 april 1997 heeft appellant het kortingsbesluit gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen dit laatste besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Naar aanleiding van het door appellant tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep overweegt de Raad als volgt.
Bij het gehandhaafde kortingsbesluit heeft appellant toepassing gegeven aan artikel 7:1, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling Arbeidsvoorwaarden gemeente Roermond (hierna: RAgR). Daarin is, voorzover hier van belang, bepaald, dat de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn betrekking te vervullen, gedurende 18 maanden de volle bezoldiging geniet en vervolgens tot het einde van het dienstverband 80% van de bezoldiging. Appellant heeft geen toepassing gegeven aan het bepaalde in het tweede lid, onderdeel a, van artikel 7:1 van de RAgR, luidend: "De ambtenaar geniet ook na afloop van de in het eerste lid, onderdeel a genoemde periode van 18 maanden tot aan het einde van zijn dienstverband de volle bezoldiging: indien de ziekte haar oorzaak vindt in een ongeval in of door de dienst en dit ongeval niet aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten."
Appellant heeft zijn besluit om geen toepassing te geven aan deze laatste bepaling gemotiveerd met verwijzing naar rechtspraak van de Raad. Gesteld is: "Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is van oorzakelijk verband tussen de ziekte c.q. het ongeval en de dienstuitoefening sprake indien het ongeval is ontstaan bij de uitoefening van een (wezenlijk) bestanddeel van de functie." Appellant heeft hier het oog op onder meer de uitspraken van de Raad van 13 april 1990, TAR 1990, 133 en van 30 november 1989, TAR 1990, 16.
De Raad stelt voorop dat bedoelde rechtspraak betrekking heeft op gevallen waarin de uitleg aan de orde is van wettelijke voorschriften als artikel 39 en 44 (oud) van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en daarmee vergelijkbare bepalingen in andere rechtspositievoorschriften (zoals het voorheen door gemeenten gebruikte artikel E11 van het model Algemeen Ambtenarenreglement). In die bepalingen gaat het om ziekte die (in overwegende mate) haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht.
Waar het hier toepasselijke voorschrift van artikel 7:1, tweede lid, van de RAgR een duidelijk andere tekst bevat, ziet de Raad de verwijzing naar evenbedoelde vaste jurisprudentie geen doel treffen. Daarbij merkt de Raad op dat blijkens de tekst van het RAgR het ongeval "in" óf "door" de dienst moet zijn ontstaan wil betrokkene op doorbetaling van de volle bezoldiging aanspraak kunnen maken.
Het gedaagde overkomen ongeval, waarvan de boven weergegeven toedracht tussen partijen niet in geschil is en dat, zoals de gemachtigde van appellant ter zitting stelde, onder werktijd heeft plaatsgevonden, is naar het oordeel van de Raad een ongeval "in de dienst" in de zin van artikel 7:1, tweede lid, onderdeel a, van de RAgR. Anders dan de woorden "door de dienst" in dat artikelonderdeel stelt de formulering "in de dienst" geen verdere eisen dan dat er naar tijd en plaats een directe relatie is met de dienst. Daarvan is in casu sprake.
De aangevallen uitspraak komt op evenvermelde gronden voor bevestiging in aanmerking. Omdat een nieuwe beslissing op bezwaar, waartoe de rechtbank overigens niet de uitdrukkelijke opdracht heeft gegeven, slechts kan inhouden dat de kortingsbeslissing niet wordt gehandhaafd, zal de Raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf alsnog het primaire besluit vernietigen.
In het vorenstaande ziet de Raad aanleiding om appellant met toepasssing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag van ¦ 1.420,- wegens verleende rechtsbijstand.
Beslist wordt daarom als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak; Vernietigt alsnog het primaire besluit van 7 januari 1997; Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag van f 1.420,-, te betalen door de gemeente Roermond; Bepaalt dat van de gemeente Roermond een griffierecht wordt geheven van f 675,-.
Aldus gegeven door mr H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter, en mr J.H. van Kreveld en mr J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van mr S.P. Madunic als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 november 1999.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) S.P. Madunic.
HD 04.11 Q